Geslacht voor het examen: verhalen van een docent Nederlands als tweede taal
Prachtige taal, het Nederlands. Maar op anderstalige nieuwkomers kan ze moeilijk en soms ronduit onlogisch overkomen. Hoe breng je hen de liefde voor onze taal bij? Joachim Stoop, al twintig jaar leerkracht Nederlands als tweede taal, deelt zijn ervaringen.
Goedemiddag! Ik schrijf het woord in losstaande letters op het bord, draai me naar de klas en maak een handgebaar om samen dit woord uit te spreken. “Goedemiddag”, herhalen de gloednieuwe cursisten aarzelend. De eerste les in het startniveau Nederlands als tweede taal (NT2) voor anderstalige nieuwkomers is hun allereerste (schoolse) aanraking met deze taal, een voorzichtige teen in het koude, rimpelloze water van een Nederlands taalbad.
Voordat ik het klaslokaal binnenstapte, dacht ik terug aan een studiedag waarop een collega ons wat Chinese basiszinnen trachtte bij te brengen, en daarbij alleen maar Chinees sprak. Zonder enige voorkennis hoorde ik het in Keulen donderen. Of beter: 我聽到了雷 Keulen 聲!
Met die Chinese ervaring in gedachten sta ik nu voor de klas met nieuwkomers. Het moet traag, Joachim. Je moet overdreven ar-ti-cu-le-ren. Maak er geen woordenbrij van, of nog erger: een zinnenbrij. Hanteer je schoonste bordschrift. Teken desnoods. Gesticuleer als een volleerd mimespeler.
Stel je maar eens voor: na jaren terug op de schoolbanken, in een land waarvan je niet bepaald dacht: hier ga ik mijn toekomst opbouwen.
Als je de geur van zenuwen kon bottelen, dan is in dit lokaal een liter essence de stress uitgegoten. Stel je maar eens voor: na twintig, dertig, veertig jaar terug op de schoolbanken, in een land waarvan je met de wijsvinger struinend over de wereldkaart niet bepaald dacht: hier ga ik nu eens mijn toekomst opbouwen.
Poolse zondagsrijders
Pas later in het semester zal ik ontdekken welke levensverhalen achter hun gezichten schuilgaan: de Poolse doktersassistente die naar België verhuisde omdat ze hier als poetsvrouw meer kan verdienen. De frêle Thaise die met een oudere witte man is getrouwd en is meegereisd naar zijn thuisland. De Ethiopische taxichauffeur die na een kwarteeuw eindelijk genoeg gespaard had om een enkeltje richting Europa te kopen. De Oekraïense moeder van drie wier man aan het front vecht. De Syriër die zesenveertig keer per les op zijn telefoon kijkt of er niks verschrikkelijks is gebeurd in Aleppo. De Pakistaanse apothekersassistent die in heel Lahore medicijnen naar ziekenhuizen bracht. Ik zal hem nog vaak kruisen wanneer hij op een brommertje pizza’s rondbrengt in de voor hem nog onbekende stad Antwerpen. De wereld zit hier bijeen in een klaslokaal, en deze mondiale mengelmoes werkt samen aan hetzelfde doel: een nieuwe taal onder de knie krijgen. Zodat ze ooit uitdrukkingen als “iets onder de knie krijgen” begrijpen.
Als deze starters vier modules succesvol hebben afgerond, komen ze mogelijk opnieuw bij mij in de klas terecht. Op dat niveau serveer ik hen bij aanvang van elke les de rubriek “woord of uitdrukking van de dag”. Maffe, geestige termen die eigen zijn aan het Nederlands, maar die je niet snel aantreft in een doorsneecursusboek: kip zonder kop, ezelsbruggetje, huisjesmelker, over koetjes en kalfjes praten en de werkwoorden ijsberen en muggenziften. Eerst pols ik bij de cursisten welke betekenis zij voor die termen kunnen bedenken. Hoewel de meesten daarbij grandioos de mist ingaan, klinkt hun verklaring vaak logischer dan het juiste antwoord. Een Rwandese studente dacht dat een kettingroker het overdadige roken fysiek ervaart als een te strakke halsketting. Hangjongeren bleken tieners die de hele dag in de zetel hangen. En zijn concentratiescholen geen scholen voor studenten die zich extreem goed kunnen concentreren? Zelf leer ik op die manier dat zondagsrijders zich ook in Polen in het verkeer mengen en dat de hele mensheid in slaap probeert te vallen door schapen te tellen.
Zijn concentratiescholen geen scholen voor leerlingen die zich extreem goed kunnen concentreren, vraagt een student zich af
Terug naar mijn beginnersgroep. Voor hen zijn al die abstracte woorden nu nog… toekomstmuziek. Ik schrijf mijn voornaam op het bord. “Welkom in de cursus Nederlands! Ik heet Joachim.” Vervolgens noteer ik het woord vraag, het symbool ? en 1+1=?. Ik zeg: hoeveel is één plus één? Iemand antwoordt: twee (of two). Goed! 1+1 = vraag, 2 = antwoord. “De eerste vraag van het Nederlands is: hoe heet jij?” Ik noteer het op het bord en vraag het aan de dichtstbijzijnde cursist.
“Ik heet Mamadou.”
“Dag Mamadou. Aangenaam. Nu jij: aan-ge-naam.”
We schudden elkaar de hand. Mamadou moet nu dezelfde vraag stellen aan zijn buur en we zijn vertrokken.
Koeien, veel koeien
Gedurende de twintig jaar waarin ik lesgeef aan anderstalige nieuwkomers zijn er twee vragen die ik vaak hoor. De eerste: mag jij in de lessen dan écht alleen maar Nederlands spreken? Jazeker! Wie een taal leert, moet de bouwstenen ervan kennen én moet weten hoe die in elkaar passen. Idealiter gebeurt dat louter in het Nederlands. De leraar begeleidt deze diepe onderdompeling in een nieuwe taal door te instrueren, begeleiden, motiveren.
© Joachim Stoop
Essentieel is een arsenaal aan leuke, stimulerende oefeningen: we voeren klasdiscussies met een stellingenspel, cursisten maken reclame voor hun favoriete film, boek of tv-serie, of vertellen een waargebeurde anekdote om de leraar en medecursisten te doen (glim)lachen. Een andere oefening is het opsommen van de positieve en negatieve eigenschappen van de Belgen. En waarom hen eens geen gedicht laten schrijven? Alles met de bedoeling hun verbeelding te prikkelen, zodat ze de grenzen van hun ontluikende woordenschat gaan opzoeken.
De imperatief breng ik ludiek aan met het liedje ‘Pa’ van Doe Maar: “Stel je netjes voor, eet zoals het hoort en zeg u u u u.” En wanneer ik vraag welk beeld van België zij hadden voordat ze naar hier kwamen, antwoorden enkelen metniks en anderen met: Rubens, Stromae, frieten, chocola, bier, wafels, Brussel en koeien, veel koeien. Nee, heren Dewinter en Wilders: antwoorden als werkloosheidsuitkering, losbandige vrouwen en straffeloosheid zitten daar nooit bij. De voorwaardelijke wijs leer ik aan met prikkelende vragen. Wat zou je doen als je de Belgische premier was? Maria: “Ik zou alle mensen papieren geven.” Of: wat zou je doen als je één ding aan je uiterlijk mocht veranderen? Terwijl ik die vraag voorlees, zie ik de eenarmige Syriër met zijn eeuwige glimlach zitten en weet ik dat ik heb geblunderd. Tot mijn grote verbazing steekt juist hij zijn enige arm op en antwoordt overtuigd: “Mijn neus!”
Vriendelijke groentjes
Ondertussen zijn de absolute beginners van mijn klas in hun allereerste les Nederlands toe aan de volgende vragen. Uit welk land kom jij? Welke taal spreek jij? Waar woon jij? Hoe kom jij naar school? Ongetwijfeld antwoordt er dan iemand: ik kom met de voet naar school. Waarop ik doe alsof ik mijn voet uittrek en onder de arm mee ga wandelen. Bijna de hele klas lacht. Angst en zenuwen vervagen op de gezichten. Humor is vaak het hamertje waarmee je het ijs breekt.
Het Nederlands staat bol van uitzonderingen als te voet. Ik verbaas me er nog altijd over hoe moeilijk en koudweg onlogisch onze taal zich kan manifesteren. Zinnen met vier opeenvolgende infinitieven, woorden die je eindeloos aan elkaar kunt plakken en de ettelijke variaties rond één werkwoord. Denk maar aan het onderscheid tussen slapen, overslapen, uitslapen (op zondag), zich uitgeslapen voelen, doorslapen, bijslapen en inslapen. Dat laatste betekent natuurlijk hetzelfde als in slaap vallen, maar als je niet oppast heb je het over een dodelijk spuitje.
Kleine foutjes kunnen tot stevige flaters leiden: het Ministerie van Buitenlandse Zakken, hoeveel bedraagt de maandelijkse hoer, veel beterschaap
Hoewel spelling in een cursus Nederlands als tweede taal ondergeschikt is aan zinsconstructie, kunnen kleine foutjes tot stevige flaters leiden: het Ministerie van Buitenlandse Zakken, ik ga een pizza bestelen, ik ben tuinman en werk dus met bommen, hoeveel bedraagt de maandelijkse hoer, ik ben geslacht voor het examen, veel beterschaap en vriendelijke groentjes.
Enthousiasme is niet genoeg
De tweede – meer retorische – vraag die me het vaakst over mijn beroep wordt gesteld, luidt: is dat geen lastige doelgroep met al die verschillende nationaliteiten in één klaslokaal? Nee, integendeel! Een pertinentere vraag zou zijn: bestaan er klasgroepen die dankbaarder en gemotiveerder zijn dan deze nieuwkomers? Aan het einde van de cursus worden ik en mijn collega’s – weliswaar ná het uitdelen van de resultaten – vaak overladen met cadeaus: van kitscherige vazen tot parfum, van cadeaubonnen tot per uitzondering een beha in een gul ingeschatte maat.
De grote meerderheid studeert Nederlands omdat het noodzakelijk is voor werk, sociaal contact, allerhande administratie of communicatie met de school van de kinderen. Zonder gedeelde taal ben je een vogel voor de kat, beseffen ze. Wat voor mij lastig blijft, is een slecht rapport uitdelen aan gemotiveerde cursisten die bovenop gezin en werk steevast naar de les komen, maar hun geringe talenknobbel niet kunnen compenseren met motivatie en ijver. Ik weet het: c’est la vie. Maar in een maatschappij waarin de focus veeleer ligt op het resultaat dan op de intentie is dat schrijnend, zeker voor nieuwkomers die de sociale ladder vaak vanaf de onderste trede moeten beklimmen.
Aan de andere kant moet ik ook realistisch zijn: zowat alles draait hier rond taal. Taalgevoel en cognitieve vaardigheden cirkelen als satellieten rond onze arbeidswereld. Als je daarin tekortschiet, mag je enthousiasme nog zo groot zijn: het blijft een ernstige beperking van je mogelijkheden.
Hetzelfde schuitje
In een samenleving die bol staat van de snelle en makkelijke oordelen is werken als NT2-docent verfrissend. Zelfs bij mezelf ontwaar ik, ook na twintig jaar, nog vooroordelen. En soms worden die gewoon bevestigd, zoals bij de Russische cursist wiens schrijfexamen, waarbij hij zichzelf uitgebreid moest voorstellen, bestond uit welgeteld één zin: “Ik het Vladimir.” Op een avond zat ik op een terrasje en stond hij plots voor mijn neus met zijn smartphone waarin hij van alles in zijn moedertaal insprak. Hij toonde me de vertaling: “Ik ben bang ik niet geslaagd zijn. Ik wil examen kopen. Hoeveel euro voor diploma?” Op zulke momenten blijkt dat vooroordelen werken als darts: je gooit negen keer vergeefs richting de roos, maar je onthoudt alleen die tiende, rake worp.
In een samenleving die bol staat van de snelle en makkelijke oordelen is werken als NT2-docent verfrissend
Liever denk ik terug aan een Afghaanse moslima die tijdens een spreektest van top tot teen gesluierd voor me zat, maar me verraste met haar antwoord op mijn vraag waarom ze naar hier is gekomen: “Omdat de vrouwen in mijn land minder kansen krijgen. Hier in België is het modern en mag ik werken.”
De enorme diversiteit van mensen, culturen, religies, leeftijden (van achttien tot tachtig) die jaarlijks op de schoolbanken plaatsnemen, ervaar ik dan ook als een welgekomen medicijn tegen verzuring, polarisatie en rechts-populisme. Nergens voel ik meer vrede en hoop dan tussen deze kosmopolitisch bende, deze gehavende mozaïek, deze mensen met hun hart in hun thuisland maar hun blik op de toekomst.
De enorme diversiteit die jaarlijks op de schoolbanken plaatsneemt, ervaar ik een welgekomen medicijn tegen verzuring, polarisatie en rechts-populisme
Ik mocht al meemaken hoe een chassidische Jood naast een Palestijn zat, hoe sjiieten met soennieten samenwerkten aan opdrachten, hoe een vriendschap opbloeide tussen een Russische en een Oekraïense. Wat hen thuis scheidt, kan hen vanwege gemeenschappelijke wortels elders juist verbinden. Op het meest basale, alledaagse niveau van een klasgroep lukt samenleven wonderwel. Wellicht omdat ze – ondanks de extreme heterogeniteit – in hetzelfde schuitje zitten.
Los van die enorme diversiteit is het louterend om te ontdekken dat bepaalde dingen in elk klaslokaal wereldwijd hetzelfde zijn: de vraag is dit voor punten? als je een oefening op papier uitdeelt. Het klassikale geroezemoes met neeeeen oowww als je daar bevestigend op reageert. Het gezicht van een cursist die je op heterdaad betrapt bij het spieken. De reactie in de klas als je zegt: “Afkijken heeft geen zin want jij bent slimmer dan je buur.” Iedereen kijkt naar rechts en links, denkt even na en schiet in de lach.
Het startschot van de eerste les is intussen uitgedoofd. De essence de stress is vervlogen. De nieuwkomers keren met goede moed huiswaarts. En nu jij: 你叫什麼名字?